Dat was natuurlijk de Goden verzoeken, gisteren: niets spannends meegemaakt, niet gevallen …
We huren fietsen en rijden richting Albufeira. Volgens een andere fietsverhuurder is dat niet mogelijk, maar Peter heeft op Google-earth gekeken en volgens hem gaat het wel!
Het is heerlijk fietsweer: niet te warm, maar wel een heerlijk zonnetje.
We komen langs Villamoura, een toeristisch dorp waar aan een grote jachthaven dito jachten liggen.
Wij rijden verder, zo dicht mogelijk langs de zee. We gaan over een brug, we zien reigers en heel veel andere mooie vogels (ik moet toch eens gaan nadenken over een cursus “vogelkennis” bij het IVN).
We naderen Albufeira, maar de weg begint behoorlijk te klimmen en we stoppen bij een kliffenkust in Falésia. We zien Albufeira in de verte liggen, maar voor ons is dit toch even een brug te ver.
Deze kust is trouwens zo mooi dat we besluiten hier eens even lekker te relaxen.
We drinken eerst wat in het dorpje en gaan dan op weg naar het strandje.
De weg naar beneden is behoorlijk steil, maar Peter stelt voor om hem toch maar even op de fiets af te dalen. “We lopen dadelijk wel met de fiets aan de hand omhoog!” En weg is hij al. Hij daalt altijd veel sneller af dan ik, dus ik bol op mijn gemakje naar beneden, goed kijkend naar eventuele kuilen en obstakels.
En dan hoor ik een klap…
200 meter verder ligt Peter op de grond.
Hij is over de kop geslagen en wordt door een echtpaar dat daar loopt, omhoog geholpen.
Ik ben er inmiddels ook en zie dat hij gelukkig weer staat, een aantal flinke schaafwondjes heeft en zo op het eerste gezicht niets gebroken heeft.
Hij heeft wel veel pijn aan de schaafwonden en ook zijn pols heeft een opduvel gehad en doet behoorlijk zeer. Ik zie dat ook zijn schouder een klap heeft gehad, maar daar hoor ik hem niet over. Hij is vooral vreselijk geschrokken en probeert te reconstrueren wat er gebeurde. Zijn hoed waaide af en in een reflex probeerde hij die met rechts tegen te houden en met links remde hij (en dat is de voorrem!): de rest weten we.
We zetten de fietsen weg en dalen toch de trappen naar het strand af.
We wandelen een stuk en gaan dan even zitten/liggen om wat bij te komen.
Op de weg terug raap ik nog wat mooie schelpjes op, maar het echte genieten wil niet meer.
In een heel langzaam tempo fietsen we terug: er word weinig gezegd.
Als we thuis zijn, verzorg ik de wondjes.
Ik verwacht dat hij nog wel wat last gaat krijgen de komende dagen, maar optimist die ik ben, zeg ik toch: “Hij heeft geluk gehad!”