Het vestje in Minerve (variatie op een citaat van Baudet).

Op vrijdag komen we aan in Bize: een piepklein dorp zo’n kilometer of 25 boven Narbonne.
Had ik al verteld dat het pijpestelen regende en wij de eerste nacht in een stacaravan op de camping doorbrachten?

Op zaterdag zetten we de tent op in de stralende zon en fietsen we langs het Canal du Midi naar Narbonne. Het is een hele zoektocht, want het is is niet echt goed aangegeven waar de paden liggen. Halverwege worden we geholpen door een oudere man die met een krijtje op een verkeersbord tekent hoe we moeten rijden. Hij blijkt het goed uitgelegd te hebben want we kunnen zelfs 2 Belgische toeristen helpen en zij hebben een officiële routekaart voor fietsers en zijn ook “verdwaald”.
Op de spoorbrug die we over moeten, raken ze wat achterop: de vrouwelijke helft van het koppel “heeft schrik om erover te fietsen” en de man legt het traject 2 x fietsend af en zij loopt over de spoorbrug (haast voetje voor voetje). Als we beneden zijn en op de goede route zitten, wordt er gezwaaid: zij zijn inmiddels de spoorbrug over!
In Narbonne vinden wij vlakbij de kathedraal een fijne lunchplek waar we een galette eten.
(Grappige muurschilderingen in Narbonne)

Als we weer wat bijgekomen zijn van de route die behalve de spoorbrug, ook nog een “passerelletje” over een smalle brug langs woonboten voor ons in petto had, rijden we nog een klein stukje door Narbonne waardoor we weten dat we hier zeker terugkomen en daarna gaan we de weg terug. Als we bijna Narbonne weer uit zijn, horen we aan de overkant roepen: “Hé, onze Hollandse vrienden!” (De Belgen hebben Narbonne ook gevonden😄).
’s Avonds krijg ik ontzettende kramp in mijn been (waarschijnlijk te weinig water gedronken met die 50 km. fietsen in de benen): dat gaat me geen 2e keer overkomen!

Bize is een klein dorp (dat vertelde ik al) aan de rivier de Cesse, die – op een kleine poel vlakbij de brug na – helemaal droog staat.
Er zijn wel veel eetgelegenheden en we hebben al 2 keer bij de Pizzeria gegeten (een salade met geitenkaas in filodeeg).
De tweede keer loopt er een vreemde “dame” op het terras met 3 kinderen bij zich die een beetje om haar heencirkelen. Zij heeft haar oog laten vallen op een knappe jonge knul die daar in het gezelschap van een andere jongen en 2 meisjes zit te eten.
Ze weten kennelijk ook geen raad met de avances en lachen maar zo’n beetje om de situatie. Nadat de “dame” het nogmaals probeert, druipt ze af naar de bar waar ze een fles wijn koopt waarmee ze even later slingerend de weg oversteekt (2 kinderen in haar kielzog, de 3e blijft achter bij een ” vriendin”). Ze verliest onderweg ook nog een schoen die door een van de kinderen wordt opgeraapt, want zij lijkt het niet te merken en vervolgt gewoon haar weg. Het is een vreemd tafereel en ik heb te doen met de kinderen…

’s Zondags gaan we met de auto naar Narbonne, met de fietsen achterop, om de stad eens wat beter te bekijken én om een camping te bezoeken die meer sterren heeft dan de onze (wellicht beter sanitair en betere wifi? én een zwembad). Het klopt alle drie! En toch? Hij ligt erg ver van een dorpje en alle plekken, hoe mooi het uitzicht ook is, zijn zo schuin dat ik vrees dat we ’s nachts het bed uitglijden. Bovendien is de grond keihard. De beheerder is hartstikke vriendelijk en vindt ons vooronderzoek prima, maar het voelt niet goed en we besluiten min of meer ter plekke dat we blijven staan waar we nu zijn: op een primitieve camping in Bize, met een fijne campingbaas (“Gaat alles goed?”), heel veel ruimte, dicht bij die ene WC die nooit bezet is als wij hem willen gebruiken, net zo min als die ene doucheruimte. We voelen ons hier goed.
In Narbonne bezoeken we de kathedraal, in één woord: schitterend. We zien er zelfs weer een zwarte Madonna.


Aan de zijkant in de tuin vinden we ook nog een in steen uitgehouwen gedicht van Gerrit Kouwenaar: de tuin.

En dan de dag erna. ’s Morgens doen we boodschappen bij de Intermarché en omdat het behoorlijk waait maar de zon flink schijnt, gooien we de was in de machine en na een uurtje aan de drooglijn kan hij al weer binnengehaald worden.
Met de auto gaan we daarna naar Minerve (het mooiste dorp in de regio, waar ook de streek Minervois naar genoemd is). De ligging van Minerve is inderdaag heel mooi! Tegen een rotswand aangebouwd met een hoge brug over (alweer) een droogstaande rivier (waarschijnlijk ook de Cesse of een aftakking ervan, want iets voor Minerve komt er nog een rivier bij. Ik weet nog niet welke, maar als ik daar uit ben, vermeld ik het nog even). De parkeerplaats is slechts op 200 meter lopen verwijderd van het dorp, staat op een bord. Wat er niet bijstaat is dat er ook nog 200 meter gedaald moet worden (er na afloop van het bezoek: geklommen!) Het is wel de moeite waard.

Het Catharendorp is wel heel klein, maar gezellig om doorheen te wandelen en na afloop een kopje koffie te drinken op een zonnig terras aan de straat.
Ik vraag me trouwens af of het hier in de zomervakantie geen file-lopen is, want zelfs nu zijn er al flink wat bezoekers.

Als we terug op de camping zijn, ontdek ik dat ik mijn leuke vestje in Minerve heb achtergelaten en dat was niet de bedoeling. We hebben echt geen zin om meteen weer terug te rijden, maar we doen het toch! En, ja hoor, mijn vestje hangt nog over de stoelleuning op het terras.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.